G l a s  S c h i l d e r e n          P e i n t u r e  s u r  V e r r e          P a i n t i n g  o n  G l a s s

Glasschilderen

 

Brandschilderen is al een eeuwenoude techniek. In de Middeleeuwen waren gebrandschilderde ramen de verbindende schakel tussen het menselijk-aardse en het goddelijk-hemelse rijk. Voor de middeleeuwse mens was de betoverende sprankeling van de schitterende kleuren als een bovennatuurlijke gewaarwording van goddelijke liefde en tegelijkertijd een verhalend plaatjesboek dat zij konden lezen. Een hemelse regenboog, die zich kleurrijk manifesteerde in de aardse materie.


Al heel vroeg ontwikkelde men technieken voor het maken van gebrandschilderd glas. Al in het jaar elfhonderd zijn er gedetailleerde schrijfsels opgetekend door de Duitse monnik Theophilus (waarschijnlijk de schuilnaam van Roger von Helmarshausen) in de Diversis Artibus.


Het oudste voorbeeld uit de Romaanse tijd vindt men in de Elzas, in de Abdij van Wissembourg; het hoofd van Christus, gebrandschilderd op helder wit mondgeblazen glas met bruine verf, dat dateert uit de periode 1050-1100. In de stad Augsburg vond men gekleurd, geschilderd en in lood gezet glas; de vier profeten uit het einde van de 11e eeuw. Men heeft een vermoeden dat de toenmalig gebruikte techniek van schilderen een ontwikkelingsperiode heeft doorgemaakt die teruggaat tot in de Karolingische tijd (750-850).


In de 12e eeuw zorgden de bouw van vele kathedralen voor een hoogtepunt in het Romaanse glas-in-lood. De kathedraal van Le Mans herbergt de Hemelvaart van Christus uit ongeveer 1130. Geestelijke onderwerpen werden rond 1144 op een nieuwe manier vormgegeven, in het bijzonder door toedoen van de opmerkelijke abt Suger, die absis van de abdijkerk van Saint-Denis werd. Licht en kleur kregen een andere en belangrijker plaats in de geopende ruimten van koor en kapellen. De vensters werden later -tijdens de Franse revolutie- sterk beschadigd, maar er bleven er genoeg intact.


Chartres. De huidige kathedraal is het oudste voorbeeld van Gotische architectuur. Na verschillende branden in 1134 en 1194, werd er herbouwd tot 1220. De vensters in Chartres hebben een gezamelijk beglazingsplan, dat werd nagevolgd in alle latere kathedralen en kerken, die in dezelfde vorm ( een Latijns kruis ) zijn ontworpen.


Notre-Dame de la Belle-Verrière, een prachtig glas-in-lood raam nabij de zuidelijke portaal, toont de hemelse moedergodin Sophia in al haar goddelijke wijsheid. Chartres heeft drie roosvensters, technisch en symbolisch gezien bijzonder ingewikkeld. Zij zijn vaak vergeleken met een mandala, een heilig symbool van de kosmos. In het venster zinspelen wiskundige patronen op de harmonie en zuiverheid van de kosmos.


Eigenlijk niet zo verwonderlijk, want in de 12e eeuw bereikte de filosofie hier een hoogtepunt in de beroemde kathedraalschool. Het lesprogramma bestond uit het onderrichten van de 'Zeven Vrije Kunsten' aangevuld met theologie, geneeskunde en architectuur; de middeleeuwse scholingsweg van het christelijke Platonisme.


Chartres is gebouwd op een gewijde plaats in het centrum van Gallië aan de rivier de Eure. In het begin van onze jaartelling hielden de Gallische druïden op deze plaats hun jaarlijkse bijeenkomsten. In Chartres kwamen twee spirituele stromingen samen, één uit het westen (Ierland) en één uit het oosten (Palestina), waardoor Chartes één van de brandpunten van het spirituele christendom werd. In de benedenkerk bevindt zich ook nog de waterput en de grot met het beeld van de godin (keltisch heiligdom).


Gedurende de 13e eeuw kwam de Franse gothische stijl op. Het Parijse hof was het creatieve centrum voor de grootste kunstenaars. De grisaille werd ontwikkeld, fijngemalen ijzeroxide en poederglas, vermengd met borax als bindmiddel. Door het gebruik van penselen en kwasten (daskwast, spalter en loper en vele andere penselen) van verschillende makelei kon gevarieerd worden om verschillende effecten te krijgen. De 'stralende picturale stijl' verbreidde zich al snel naar Duitsland, Midden-Europa en Spanje.
Ook het zilvergee


In de 14e eeuw was men vooral gericht op het verbeelden van de natuurlijke wereld, de menselijke beleving, datgene wat men 'zag'. Nieuw ontwikkelde verfstoffen zorgden dat de kleur direct op het glas kon worden geschilderd. Het kleurproces werd uitgebreid met zilveroxide of zilvernitraat dat net als grisaille kon worden opgebracht. Hierdoor werden loodlijnen overbodig als hoofdlijnen van de afbeeldingen.


Tijdens de Renaissance waren er vooral in Duitsland vele zelfstandige glasschilders en glazeniers die hun eigen ramen ontwierpen en uitvoerden. Peter Hemmel van Andlau werkte laat 15e eeuw vanuit Straatsburg over geheel Duitsland. Hij bracht een bijzondere beeldende kwaliteit in zijn werken.


In de eerste helft van de 16e eeuw (1500-1550) werd er gebrandschilderd glas geproduceerd van uitzonderlijke kwaliteit. Rafaël Santi, Michelangelo Buonarotti en Leonardo Da Vinci veroorzaakten een omwenteling in de beeldende kunsten. Ook technische vooruitgang, de toegenomen grootte, helderheid en schoonheid van gekleurd en doorzichtig glas en de introductie van een rode verfstof, het 'Jean Cousinrood', dat op dezelfde manier gebruikt kon worden als het al bestaande zilvergeel (jaune d'argent) zorgden voor bijzondere resultaten. Uiteenlopende tinten kleurden het glas zilvergeel zoals helder chlorure geel via andere zilverzouten zoals jodium of zilveroxide, tot een sulphurisch diep amber. Het zilvergeel (evenals het rouge de cuivre of koperrood), behoort tot de cementatie-familie, d.w.z. dat de verkleuring verkregen wordt door metaalzouten die de glasmassa zelf doordringen. Een bijkomend verschijnsel is dat hierdoor ook het glas veel beter bestand wordt voor de nefaste effecten van de tand des tijds.


In Vlaanderen ontwierp Bernard van Orly, -de 16e eeuwse Brusselse schilder die de grondslagen van de Renaissancekunst hier introduceerde-, een subliem raam aan de zijde van het transept in de Kathedraal van Brussel (1537).

In de Nederlanden waren er de Gebroeders Dirck Pieterszoon (1505-1574) en Wouter Pieterszoon Crabeth (1520-1589). Zij ontwierpen onder meer de beroemde 'Goudse Glazen' voor de St. Janskerk in Gouda ( of Tergouw). Vlaamse schilders en glazeniers domineerden in die periode de glasschilderkunst in heel Europa. Het in Nederland geschilderde middeleeuwse brandglas is helaas erg beperkt; er werden immers veel kerkramen vernield gedurende de oorlogen en godsdienst twisten in de 16e eeuw.


Halverwege de 17e eeuw werd er nauwelijks nog een glas-in-loodraam geproduceerd. Dit was te wijten aan de protestantse reformatie, het verzet van de Katholieke kerk en vooral ook aan de verwoesting van de belangrijkste glas-producerende centra in Duitsland, tijdens de Dertigjarige Oorlog. (1618-1648)

Tijdens de 17e en de 18e eeuw werden in Engeland, de Lage Landen en Zwitserland wel vele kleine glaspanelen gemaakt in zilverbrand- of emailleverf, met heraldische en religieuze onderwerpen. In de laat 18e eeuw werd de brandschilderkunst verworpen, door de politieke en religieuze veranderingen en de geest van de Verlichting. Het ambacht van brandglasschilder verdwijnt...


In Engeland werd er wel doorgewerkt door grote kunstenaars zoals Sir Joshua Reynolds. Tegen het einde van de eeuw werd het historische glas gelukkig opnieuw gewaardeerd en probeerde men de 'geheime kunst' van het gekleurde- en beschilderde glas te herontdekken.

Het glazeniersatelier Capronnier legde het fundament voor de herleving en de herwaardering van het gebrandschilderde glasraam in de negentiende eeuw in België. Drie generaties kennis en vakmanschap stonden voor bijna een eeuw artistieke activiteit, van 1829 tot 1910, van vader op zoon. François, Jean-Baptiste en Jules-Adrien Capronnier samen met François-Ambroise Comère, maakten talloze belangrijke glasraamensembles en verzorgden de restauratie van vele historische brandglazen.
Vader François was vergulder en porseleinschilder van beroep en een Franse inwijkeling. Op 16-12-1829 ontving hij een brevet voor een nieuw procédé van glasschilderen en de herontdekking
van glasverven uit de handen van koning Wilhelm I. Jean-Baptiste Capronnier combineerde zijn artistieke gave met hoogstaand technisch inzicht en vaardigheid. Zijn zoon Jules-Adrien werd ambachtelijk opgeleid in het atelier van vader en grootvader en zette samen met François Comère de traditie voort tot ongeveer 1910, waarna het atelier overgenomen werd door Arthur Wybo tot 1914 (Schaarbeek).


Jean-Baptiste Bethune (1821-1894), die  eerst als architect de vaandeldrager van de neo-gotiek' in België was, had in Gent zijn zeer succesvolle atelier voor glasramen.  Aanvankelijk gehuisvest in Brugge verhuisde hij al gauw naar Gent. Hij leverde vooral grote kwaliteit af wanneer hij zijn glaskunst kon integreren in zijn architecturale bouwwerken. Hij was de stichter van de Sint Lucasscholen, die vakbekwame kunstenaars en ambachtslieden moesten afleveren. Hij ontwierp glasramen voor de kathedralen van Gent, Brugge, Antwerpen en Doornik en
bleef dit atelier leiden tot in 1875; toen werd ze overgenomen door Arthur Verhaegen.

Een van de belangrijkste leerlingen van het atelier Bethune-Verhaegen was Gustave Ladon (1863-1942) die een zeer delicate stijl van schilderen had. Later startte Ladon zijn eigen atelier op en nam Camille Ganton enkele jaren in dienst evenals zijn broer Achilles. Gustave had een grote bekwaamheid en realiseerde dan ook vele glasramen door het hele land.

 
 

Edward Steyaert werd in 1868 in Moerkerke België geboren en vestigde zich in 1896 als zelfstandig glazenier en glasschilder in de Oosstraat 35 te Schaarbeek Brussel, waar hij een zeer goedlopend atelier uitbatte, bijgestaan door de Zwitser Alfred Knab en zijn zoon Paul Steyaert. Zijn schitterend oeuvre siert vele kerken in België zowel als in het buitenland; Engeland, Schotland, Ierland, Spanje, Zwitserland, Mexico en Guatemala. Zijn bijzondere fijne stijl werd gekenmerkt door zijn stippeltechniek en de meer dan uitmuntende tekentechniek.


Halverwege de 19e eeuw zorgden de prerafaëlieten zoals William Morris, voor een opleving van het gebrandschilderde glas. De Industriële Revolutie veroorzaakte een verlangen naar zuiverheid in de kunst. Men poogde het oorspronkelijk middeleeuwse glas te restaureren, wat niet altijd lukte. Eugène Emmanuel Viollet-le-Duc, een franse architect, was het hoofd van 'Monuments Historiques'. Hij schreef een invloedrijk werk over middeleeuwse kunst met een uitgebreid hoofdstuk over gebrandschilderd glas.


De Arts- en Crafts Movement, naar de ideeën van William Morris (1834-1896), wilde het kunstambacht in ere herstellen, om de omstandigheden van de werkende klasse te veranderen en als reactie op de machinaal gemaakte vloed van producten te stoppen die inmiddels de markt overspoelde door toedoen van de Industriële revolutie. De "Arts en Craft movement" benadrukte het belang van handgemaakt ambachtelijk werk. De herleving van het glas-in-lood in de 19e eeuw zou ondenkbaar zijn zonder de enorme bijdrage van William Morris en Edvard Burne-Jones.


Jugendstil- of Art Nouveau kunstenaars richtten zich meer op de wereld van de verbeelding en de ontwerpen van de natuur. Glas-in-Lood werd decoratief. Er was veel vraag naar werk van ontwerp- en uitvoerings firma 's zoals Morris & Co in Londen, L'Art Nouveau Bing in Parijs en Tiffany Studios in New York. Het Gesammtkunstwerk werd geboren. Charles Rennie Macintosh en Margareth MacDonald in Schotland ontwierpen meubels, textiel, behang, glas-in-lood muurdecoraties enz. gebaseerd op botanische vormen.


Eén van de grootste architecten van de Art Nouveau in België was Victor Horta (1861-1947). Niet alleen als architect maar ook als binnenhuisarchitect. Hij ontwierp elk detail; deurknoppen, houtwerk, panelen, glas-in-lood ramen, en slaagde erin deze uitbundige decoraties te integreren zonder de algemene architecturale structuur aan te tasten. De opkomst van staal als bouwmateriaal in die tijd gaf eveneens een geweldige stimulans om glas-in-lood te verwerken.


De Jugendstil in Wenen was vooral geconcentreerd rond de Secession,
waaronder Gustav Klimt, Josef Hoffmann, Josef Maria Olbrich en Kolomon Moser (Wiener Werkstätte). In Barcelona, Antoni Gaudi y Cornet. Zijn ontwerpen voor gebrandschilderd glas vormen een belangrijk element in zijn kerkinterieurs.


In New York was Louis Comfort Tiffany (1848-1933) vooral bezig met de technische vernieuwingen in glas-in-lood en verantwoordelijk voor de uitbreiding van de markt van gebrandschilderde ramen en siervoorwerpen. Hij verzon het koper-in-glas procédé, dat de mogelijkheid gaf om glas voortaan driedimensionaal te verwerken, zoals men kan zien aan zijn prachtige gekleurde armaturen en lampen. Tiffany's eigen uitgevonden favrile- of iriserend glas werd gefabriceerd in Corona, Queens. Heden ten dage wordt er veel Tiffany glas gerestaureerd omdat de chemische samenstelling van het favrile-glas niet altijd even stabiel is gebleken. Hij was de eerste die vrouwen inhuurde om dit soort van verfiijnd werk uit te voeren. De 'Tiffany Girls' onder leiding van Clara Driscoll ontwierpen vele van zijn succesvolle modellen.


In de 20ste eeuw vloeiden de Jugendstil, Art Nouveau and the Arts & Crafts beweging over in de Art Deco, gevolgd door een periode van experimenteren. Frank Lloyd-Wright (1867-1959), architect en ontwerper, maakte veel gebruik van glas-in-lood, vooral met helder glas. "Glas is het meest expressieve en rendabele middel om patronen in een ruimte te scheppen en speciale lichteffecten te creëren."  


Johannes Itten, een esoterisch kunstenaar uit Zwitserland, creeërde in 1920 zijn 'Toren van Vuur' in Weimar, een 3.60m hoge spiraalconstructie in metaal, hout en gekleurd glas. De Studio Glass Movement werd opgericht. Langzaam verplaatste het glazen zwaartepunt zich naar Duitsland.
Het Bauhaus atelier voor glas-in-lood was helaas geen lang leven beschoren. Jozef Albers volgde Paul Klee tot 1933. Abstract glas-in-lood werd bevorderd door het Bauhaus en door Theo van Doesburg. Ook Johan Thorn Prikker, Anton Wendling en Heinrich Campendock domineerden de jaren '20 en '30.

Johan Thorn Prikker 1868-1932 was een Nederlandse kunstenaar die in Den Haag de kunsthandel Arts en Craft oprichtte met Chris Wegerif 1859-1920. Hij was een van de belangrijkste Nederlandse ontwerpers. Hij vertrok in 1904 naar Duitsland waar hij ondermeer les gaf aan de Handwerker- und Kunstgewerbeschule in Krefeld, waar Helmuth Macke, Wilhelm Wieger en Heinrich Campendonk zijn eerste leerlingen zijn. In 1919-20 vertrok hij naar München, waar hij aan de Kunstgewerbeschule glasschilderkunst en monumentale kunst doceerde, in 1926 aan de Staatlichen Kunstakademie in Düsseldorf, en van 1926 tot aan zijn dood aan de Kölner Werkschule. Hij heeft een grote en blijvende invloed gehad op de ontwikkeling en de vernieuwing van de glasschilderkunst in Duitsland. Hij was de eerste die de loodstaven in de vormgeving van de glasraamcomposities betrok.


Van 1903 tot 1906 leidde de kunstenaar Antoon Derkinderen (1859-1925) in de Naarderstraat 67 te Laren, ‘De Zonnebloem’, een werkplaats voor glasschilders en glas-in-lood zetters. Zijn doel was kunst en ambacht te verenigen. Zijn eerste grote opdracht was het brandglasraam voor de Rijksuniversiteit van Utrecht in 1893-1894.


In Roermond Nederland, zetelde Joep Nicolas (1897-1972), een vernieuwer van de glasschilderkunst in de 20e eeuw. Met Charles Eyck en Henri Jonas behoorde hij tot de Limburgse school die vooral geïnspireerd waren door het impressionisme. Hij verbleef lange tijd in Amerika waar hij vele glasramen maakte. In 1958 maakte hij de ramen voor de Oude Kerk te  Delft.  Verder maakte hij werk voor diverse kerken in Amsterdam, Breda, Groningen, Roermond, Maastricht en Kortrijk. Zijn werk is expressief, kleurrijk en expressionistisch met een christelijke symboliek.


Jean Helbig, die leefde van 1895-1984 is één van de stichtende leden van het Corpus Vitrearum Belgique-België, officiëel opgericht op 13 december 1965. Hij was sinds 1938 ook conservator voor keramiek en glasramen aan de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel. Al vroeg begon Jean Helbig met het opstellen van een inventaris van historische glasramen in België.

Later herneemt Ivo Bakelants (1934) grotendeels de methode en de structuur van Jean Helbig over in zijn publicaties van zijn inventaris. Deze Antwerpse glazenier, die in 1959 af studeerde als laureaat in sier- en monumentale kunsten, leverde zo een belangrijke bijdrage tot het onderzoek naar de Belgische glasschilderkunst.  In 1958 richtte Bakelants een eigen atelier op te Deurne en sindsdien gaf hij regelmatig solotentoonstellingen van zijn glasramen in binnen- en buitenland. Sinds 1972 nodigden Ivo Bakelants en zijn vrouw Antonia (‘Tony’) Cools, jaarlijks jonge kunstenaars en vrienden uit het binnen- en buitenland uit om in de “Kunstkamer Manebrugge” hun werk te tonen.


Na de Tweede Wereldoorlog 1945 werd er aan o.a. Marc Chagall, Fernand Léger en Henri Matisse gevraagd glas-in-lood cartons te ontwerpen voor het restaureren van beschadigde en verloren gegane kerkramen. De komst van de 'dalle de verre', de zogenaamde glastegels maakte het mogelijk glas in beton te gieten waardoor men nu hele muren van glas kon maken (de toren van glas gemaakt door Gabriel Loire uit Chartres).


Verder is er natuurlijk de Antwerpse Eugeen Joors ( later Eugeen Yoors 1879-1975), die als symbolistisch kunstschilder een enorme grote invloed had op de glasschilderkunst in België, door zijn vernieuwende en zeer kleurig eigen handschrift. Hij ontwierp de glasramen van de Sint Laurentiuskerk in Antwerpen, (en samen met architect Flor Van Reeth) de glasramen voor de kapel van het Heilig Hart Instituut in Heverlee, de ramen in de kapel van het Sint Aloysius college te Ninove, en diverse glasramen in andere kerken te Antwerpen. Ziijn bijzonder rijke archief wordt in het KADOC te Leuven bewaard. Eugène Yoors was stichtend lid van de Pelgrimbeweging (1930); een beweging die streefde naar vernieuwing van de (christelijke) kunst.

Armand Blondeel (1928-2002) was een van de eerste glaskunstenaars die zich afzette tegen de neogotische tradities. Hij was erg beïnvloed door de non-figuratieve stroming van het midden van de 19e eeuw en de Nouvelle école de Paris. Hij streefde naar vrijheid van werken waarbij de dialoog tussen het glas en zijn omgeving de essentie was. Herman Blondeel (1956-1997) zijn zoon volgde hem op. Ook de derde generatie Sander Blondeel (1958-...), zet de traditie van dit Gentse atelier voort.


Michel Martens (1921-2006) maakte vele glas in loodramen doorheen heel België en ook in Congo. Hij breekt compleet met de glas in lood traditie in 1979 en maakt dan spiegelreliefs en spiegelsculpturen. Zijn atelier was in Sint-Andries.

Heden ten dagen vindt men in de Scheldestad Antwerpen meester-glasschilder Patrick de Jager, die in zijn reeds lange carrière niet alleen vele glazen rijkdommen restaureerde, maar ook een schitterend abstract oeuvre door het zonlicht liet beschijnen. Patrick studeerde aan de Handwerker- und Kunstgewerbeschule in Krefeld onder Heinrich Campendonck (Der blaue Reiter). Terug in België werkte hij enkele jaren voor atelier Oscar Calders. Later startte hij zijn eigen atelier op te Antwerpen. Samen met collega Herman Wauters restaureerde hij twee glasramen in de Onze-Lieve-Vrouwe kathedraal te Antwerpen: dat in het noorder transept welks de aartshertogen Albrecht en Isabella voorstelt en het 'Engels raam', met Hendrik VII van Engeland uit 1503.  Zijn atelier is nog steeds actief tot op de dag van vandaag en ook heeft hij nog een latere generatie glasschilders opgeleid, waaronder mijzelf.






 


Roodkapje

 


Alle foto's en illustraties op deze internetsite zijn auteursrechterlijk beschermd (SABAM) en mogen niet zonder

uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de maker gecopiëerd nog gebruikt worden.

All pictures & photographs on this website are worldwide copyright protected (SABAM) and therefore may not be used

in any way without specific and written consent of the creator/owner.